In 2009 heeft op kleine praktijkschaal een test plaatsgevonden met de nieuwe SAMCO- teelt machine. In 2008 had, tijdens een studiereis van betrokkenen, toevalligerwijs een kennismaking plaatsgevonden met deze teelttechniek, i.c. observatie. Nadere factfinding-missies in 2008 en januari 2009, waarin gesprekken zijn gevoerd met de fabrikant en eindgebruikers en dealers van het systeem, leiden in het voorjaar van 2009 tot de komst van de machine. Heeringa Cultuurtechniek BV had gezorgd voor een 25 ha, waarop proefgedraaid kon worden. Allereerst door technisch personeel, om met de machine te leren omgaan. De Ierse fabrikant heeft daartoe een 10-daagse cursus georganiseerd, gegeven door docent en ontwerper Robert Shine. Rutger Agricola en Willem Jan Heeringa hebben de cursus gevolgd en met goed gevolg afgesloten.
Foto: Medewerkers van Heeringa besturen de SAMCO teeltmachine en zien toe op het vakkundig toedekken van de maïs.
Spoedig werd duidelijk, dat alle gangbare kennis overboord gezet kon worden. Niets voor niets werd het systeem gepromoot onder de naam Samco System, met nadruk op ‘system’. Grondbewerking moest anders, zaaitechniek en rassenkeuze idem, gewasbescherming en bemesting moesten veranderd worden. Door het spannen van een – overigens volledig afbreekbaar foliedoek – wordt de grond dermate opgewarmd en dermate snel – dat een aantal processen anders functioneren dan tot nog toe bekend. Op hun beurt hadden de Ieren ook geen enkele ervaring met de noordelijke grondsoorten, zoals alom hier aanwezig. Met name ook de verscheidenheid ervan – op zeer korte – afstand bleek verrassend. In concreto ware het organisch stof gehalte en het knipklei-complex bemoeilijkend. Ten aanzien van grondbewerking, maar ook ten aanzien van de werking van de machine. De machine is in najaar 2009 aangepast voor Nederlandse omstandigheden.
Het doel van het eerste jaar was eenduidig: een kwalitatief en kwantitatief gewas oogsten op een veel eerder tijdstip dan gebruikelijk, zodat Heeringa Cultuurtechniek BV het systeem kon promoten en de méérkosten werden goedgemaakt voor de eindgebruikers.
De ervaringen van 2009 jaar bleken kwantitatief onvoldoende, maar kwalitatief bijzonder positief, maar uiteindelijk een te magere basis om te overtuigen, gezien de méérkosten, vereiste investeringen etc.
De milieu-effecten moeten – wetenschappelijk onderbouwd – in kaart te brengen zijn: gebruik van N verminderen en bodemleven activeren middels vermijden van compactie a.g.v. andere bewerkingstijdstippen. Dit laatste is niet alleen een goede zaak voor verbetering van de grondstructuur, maar draagt ook bij aan verhoging van de agrobiodiversiteit, waar schimmels, bacteriën, dieren deel van uit maken. Door minder compactie wordt het bodemleven minder beschadigd.
Met name een zoektocht naar meer geschikte maisrassen voor dit systeem is een langduriger kwestie. Bemesting en gewasbescherming dienen locatie-specifiek te zijn.
Ook bleek op lichtere grond de gebruikte foliesoort te laat afbreekbaar, zodat met andere soorten gewerkt moet worden, althans ter onderzoek.
De onderzoeksresultaten dienen uiteindelijk een bedrijfseconomische basis te bieden voor investeringsbeslissingen van alle betrokken partijen.
Gebruiker & samenleving: een gemeenschappelijk belang
De doelen:
-
maïsteelt optimaliseren middels het verbeteren van de rentabiliteit (= geen structuurschade, hogere opbrengst, betere gehaltes, geheel jaar gebruik van het land) met als gevolg economische duurzaamheid en een betere diergezondheid;
-
terugdringen nutriëntengebruik door middel van locatiespecifieke toepassing en daarmee uitspoeling nutriënten terugdringen;
-
vergroten biodiversiteit van het bodemleven a.g.v. voorkomen compactie
-
het verhogen van de opbrengst binnen de maïsteelt (spreiding rassenkeuze); middels gebruik van rassen uit groepen, die normaliter niet in Noord-Nederland worden gebruikt: maisrassen uit de midden- of late groep. Deze rassen hebben meer groeidagen nodig dan de traditioneel ‘vroeg’ rassen. Door de eerdere zaai en versnelde ontkieming komen meer groeidagen beschikbaar.
-
teelt nagewas / inzaai groenbemester mogelijk maken en promoten.
Het Nutriënten Management Instituut (NMI) speelt als adviseur eveneens een belangrijke rol in het onderzoek
Methodieken 2010/2011:
Met betrekking tot doelstelling 1: per perceel wordt t.t.v.de oogst 1 volle wagen gewogen op weegbrug ( leeg gewicht voordien al gewogen) oppervlakte gemeten, die de volle wagen betreft; omrekenen naar ha-opbrengst in kg product; monster nemen en opsturen naar Agrarisch Laboratorium Noord-Nederland te Ferwert = kwaliteitsanalyse. Vervolgens worden de analyse-uitslagen geïnterpreteerd en vertaald naar ‘boerentaal’ door deskundigen Ir.G.Schaaf en Ing. J.Kuipers MAB. Individueel terugkoppeling naar deelnemers en groepspresentatie in december.
Met betrekking tot doelstelling 2: hiertoe worden 2 sporen gevolgd; in de 1e plaats hebben de 15 deelnemende grondgebruikers toegezegd ‘bemesten-op-maat’ uit te voeren; hiertoe worden van alle percelen grondmonsters genomen op bouwland-niveau ( 20-25 cm); mestonderzoeken worden uitgevoerd bij alle deelnemende gebruikers. Op basis hiervan wordt onder supervisie van Ir.G.Schaaf bemestingsadviezen verstrekt, welke opgevolgd worden. In de 2e plaats wordt onderzoek gedaan door het NMI op vast te stellen of sprake is van een snellere mineralisatie van N ( a.g.v. opwarming van de grond d.m.v. het aangebrachte foliedoek). De mineralisatie wordt gemeten op een drietal percelen, zowel onder folie als zonder folie. En dat op drie tijdstippen. Toegepast wordt de nylon-zakjes incubatie techniek. Temperatuursensors worden geïnstalleerd. Hypothese I 2010 : a.g.v. snellere en eerdere opwarming van de grond komt de aanwezige N eerder ter beschikking van de plant en daarom kan volstaan worden met een lagere N-gift.
Met betrekking tot doelstelling 3: ook hier wordt het onderzoek verricht door het NMI. Op ca. 1o locaties vindt er een visuele beoordeling plaats, eind 2010. 5 van deze locaties waren onder folie-mais en 5 niet. Voorjaar 2010 wordt er grondonderzoek gedaan, waarbij bodembiologische kenmerken worden vastgesteld. Aantal en soortendiversiteit van aaltjes wordt vastgesteld, alsmede de totale hoeveelheid schimmel en bacterie, middels de BFI ( een soort bodemlevenindex ). Er worden ook penetrometerbepalingen verricht. Bulkdichtheid, poriënvolume en pF-karakteristiek worden bepaald.
Hypothese II 2011: als gevolg van het nieuwe teelt-systeem wordt structuurschade/compactie vermeden en dat draagt bij aan een betere ( bèta-) biodiversiteit c.q. verbeterd bodemleven ( waar maisplant en boer vervolgens van profiteren)
Met betrekking tot doelstelling 4: er worden andere rassen gebruikt dan in 2009, met name ook latere rassen en een proefveld wordt aangelegd waar een tiental rassen gezaaid wordt ter vergelijking. Studenten monitoren groei op proefpercelen. Verslaglegging in tabellen en grafieken te presenteren op groepspresentatie.
Met betrekking tot doelstelling 5: een aantal deelnemers zal gevraagd worden een groenbemester in te zaaien, hetgeen opname van nutriënten in de herfst waarborgd. Daardoor verbetert overigens ook de structuur van de grond in het erop volgende voorjaar.
Ten aanzien van de bedrijfseconomische haalbaarheid van de teelt verwijs ik naar Bijlage Economie.